Het leven van een varken

Een zieke industrie

Welzijn, ziektes en sterfte

De uitvinding en toepassing van de zogenaamde roostervloer is de meest ingrijpende ontwikkeling geweest in de (intensieve) varkenshouderij zowel op economisch gebied als op het gebied van welzijn. Door de toepassing van roostervloeren kan mest en urine weglopen, waardoor absorberend stro niet meer nodig is (kale vloeren) en daarmee ook het arbeidsintensieve leeg scheppen van hokken overbodig is geworden. Aangezien hiermee ook een aparte plek voor varkens om hun ontlasting te doen overbodig werd, konden meer varkens per vierkante meter gehouden worden met voor de varkenshouderij bijkomende voordelen als lagere stookkosten e.d. Gemiddeld hebben varkens slechts ongeveer 1 vierkante meter ter beschikking. Varkens kunnen hierdoor echter niet meer hun natuurlijke gedrag vertonen zoals nesten bouwen, gescheiden slapen en hun behoefte doen, wroeten, hun temperatuur regelen etc. Huisvesting heeft tevens een groot effect op de emotionele toestand van varkens. Ook al is er meer aandacht voor het welzijn van varkens vandaag de dag, het blijft erg beperkt en binnen de grenzen van de moderne manier van huisvesting. Zo is bijvoorbeeld“zoelen” (het bedekken van lichaam met modder) oftewel een modderbad erg onderschat in het welzijnsonderzoek bij varkens . Voor het tijdperk van de intensieve veehouderij werd het erkend als een normaal onderdeel in de varkenshouderij, terwijl vandaag de dag het kunnen zoelen een grote uitzondering is in plaats van de regel. Anderzijds wordt er in varkensstallen met name in de zomer flink geventileerd, omdat het snel te warm wordt door de hoge varkensdichtheid en concentraties stof en ammoniak te hoog dreigen te worden. Tocht geeft echter onrust/stress en daarmee meer kans op staart- en oorbijten. Als gevolg van het niet kunnen vertonen van natuurlijk gedrag komt stereotiep gedrag bij varkens erg vaak voor. Stereotiep gedrag is het herhalen van lichaamsbewegingen en/of handelingen zoals stangbijten, staartbijten en ander bijtgedrag wat voortkomt uit verveling, frustratie en andere vormen van stress.

Staartbijten

Staartbijten is één van de grootste (welzijns) problemen is in de moderne varkenshouderij. Om staartbijten te voorkomen worden jonge varkens op zeer jonge leeftijd gecoupeerd, ofwel: de staart wordt afgeknipt. Couperen is een erg pijnlijke ingreep en is zelfs niet in alle gevallen afdoende om staartbijten te voorkomen. Bovendien pakt het niet het onderliggende probleem aan. Volgens de Europese Richtlijn 2008/120/EG is het couperen van staarten van biggen toegestaan, maar mag het niet systematisch gebeuren. De praktijk laat echter anders zien.

  • De afwezigheid van stro
  • De aanwezigheid van een roostervloer
  • De aanwezigheid van een kale omgeving

Echter recent onderzoek van de Wageningen UR laat zien dat staartbijten nog steeds plaats vindt wanneer aan de 3 bovengenoemde welzijnseisen wordt voldaan. Andere vormen van bijtgedrag zoals oorbijten, pootbijten en flankbijten zijn vergelijkbaar met staartbijten. Het komt eveneens voort uit verveling en andere stress als gevolg van het niet kunnen vertonen van natuurlijk gedrag. Zo worden biggetjes nadat ze bij de moeder worden weggehaald in grote aantallen bij elkaar geplaatst en komen varkens van verschillende moeders bij elkaar wat extra stress en onrust oplevert.

Na een draagtijd van ongeveer 115 dagen krijgt een varken ongeveer 14 biggetjes. Een biggetje verblijft gemiddeld 25 dagen bij het moedervarken, waar ie moedermelk krijgt. Hierna worden de biggetjes zogenaamd “gespeend” waarbij ze worden weggehaald bij de moeder en met tientallen bij elkaar worden gezet op de “speenafdeling”. Vervolgens verblijven de biggen ongeveer 7 weken op de speenafdeling tot ze ongeveer 25 kg wegen en gaan dan naar een vleesvarkensstal, waar ze vaak met 7-10 varkens in een hok zitten. Dit kan op hetzelfde bedrijf zijn (gesloten bedrijf), maar vaak gaan ze naar een specifiek “vleesvarkensbedrijf”. Hier verblijven ze ongeveer 4 maanden totdat ze 110-120 kg wegen, waarna ze worden afgevoerd naar het slachthuis. Een “vleesvarken” wordt dus voor zijn/haar eerste levensjaar vetgemest en geslacht.

Ziektes en afwijkingen

Eén van de belangrijkste redenen is dat continue de grens word opgezocht van maximale productie, waardoor de weerstand van een varken relatief laag is. Zo worden er bijvoorbeeld steeds meer biggetjes geboren, waardoor biggetjes relatief klein zijn en daardoor een lage weerstand hebben. Daarnaast gaat het selectief fokken voor een zo snel mogelijke groei ten koste van de weerstand van een varken, aangezien de meeste energie en voeding naar het aanmaken van spieren en vet gaan. Als tweede belangrijke factor voor het groot aantal ziekten kan de huisvesting genoemd worden. Varkens worden in onnatuurlijk hoge dichtheden en met grote aantallen gehouden, waardoor overdraagbare ziekten zich snel kunnen verspreiden. Het aantal bedrijven is in diezelfde tijd afgenomen met 56% tot 3,4 duizend bedrijven. Oftewel, er komen steeds minder, maar grotere bedrijven wat het risico op uitbraak en verspreiding van ziektes verder vergroot.

Vanwege de lage weerstand van varkens en de hoge dichtheden/aantallen wordt antibiotica toegediend om uitbraak van ziekten te voorkomen. Varkens zijn dieren die erg gevoelig zijn voor een zuurstoftekort. Zo kan stress leiden tot een overbelasting met hartfalen en uiteindelijk de dood als gevolg. Dit is ook een van de redenen waarom varkens 12-24 uur voor transport naar het slachthuis geen eten meer krijgen (uitvasten). Vertering van voedsel vraagt namelijk veel zuurstof en in combinatie met de stress van het transport kan dit snel een zuurstoftekort veroorzaken. Veel ziekten zijn constant aanwezig op bedrijven.

Mycoplasma en PRRSv zijn samen met Chlamydia ook de bekendste veroorzakers van infecties aan de ogen. Deze typische rode, ontstoken ogen (conjuctivitus) komen veel voor bij varkens aangezien de veroorzakers op de meeste bedrijven aanwezig zijn. Naast bacteriële en virale infecties kan ook ammoniak voor rode ogen en ademhalingsklachten zoals hoesten en een geïrriteerd slijmvlies in de neus zorgen. Het wettelijk maximum ligt op 20 ppm. Naast ademhalings- en spijsverteringsaandoeningen, zijn ook poot- en klauwaandoeningen veelvoorkomend bij varkens. Qua vervroegde “afvoer” van zeugen van een varkensbedrijf staan poot en klauw problemen op de tweede plek na vruchtbaarheidsproblemen. Zo kunnen de gewrichten zelf zijn aangedaan, waarbij ontstekingen en osteochondrose het meest voorkomend zijn. Osteachondrose is een stoornis in de ontwikkeling van gewrichten. Dit wordt met name veroorzaakt door het selectief fokken van varkens voor een zo snel mogelijke groei (spier/vetweefsel) waarbij de botaangroei achter blijft. Bij vleesvarkens speelt dit nauwelijks aangezien ze worden geslacht voordat osteochondrose zich kan manifesteren. Naast de klassieke varkenspest is er de Afrikaanse varkenspest (AVP) die zoals de naam al suggereert, met name in Afrika voorkomt. Sinds 2007 is het virus echter ook in Oost-Europa/Rusland waargenomen en vanaf 2014 in het Oostelijk deel van Europa, waaronder Polen. In 2018 heeft het virus een sprong gemaakt naar België en is het aangetroffen bij wilde zwijnen in de provincie Luxemburg. Na het ontdekken van het virus bij wilde zwijnen in de Ardennen roepen boerenorganisaties, jagers, de VVD en CDA massaal op tot het afschieten van wilde zwijnen en het handhaven van de nulstand om mogelijke verspreiding van de Afrikaanse varkenspest (AVP) tegen te gaan. Bij een eerdere uitbraak in Nederland en België werd de verspreiding veroorzaakt door menselijk handelen en niet door wilde zwijnen. Ook de recente ontdekking van AVP bij wilde zwijnen in de Ardennen lijkt veroorzaakt door menselijk handelen, omdat de afstand tot de besmette gebieden in Oost-Europa te groot is om door wilde zwijnen te overbruggen. Een andere mogelijkheid is dat half-tamme wilde zwijnen uit Oost-Europa zijn uitgezet in de Ardennen wat niet de eerste keer zou zijn. Bovendien zijn jagers zelf een van de grootse risico groepen van het verspreiden van de ziekte. Door jachttoerisme kunnen ze in contact met besmette dieren in Oost-Europa komen en daarmee AVP Nederland in brengen. Dieren worden opgejaagd en vluchten, de balans wordt verstoord en lege plekken worden opgevuld door dieren van elders. Ook het bijvoeren van wilde zwijnen, wat veel door jagers wordt gedaan, werd bestempeld als extra risico factor voor verspreiding van AVP in hetzelfde onderzoek.

Ten slotte wordt internationaal transport van (levende) dieren nauwelijks genoemd in de media en zeker niet door de boerenorganisaties zelf. Nederland importeert bijvoorbeeld varkens uit met name België en Duitsland, terwijl de export van levende varkens vooral naar Duitsland gaat, maar ook landen als Polen, Roemenië en Hongarije waar het AVP virus al enige tijd voorkomt. Het is makkelijk om naar de wilde zwijnen te wijzen als potentiële verspreiders, maar het geeft een vertekend beeld van de feiten.

Bronnen

1

Marino, L. & Colvin, C.M. (2015) Thinking pigs: a comparative review of cognition, emotion, and personality in Sus domesticus. International Journal of Comparitive Psychology, 28

2

Fokkinga, Anno (2004) Het varkensboek. Uitgeverij THOTH Bussum ISBN 9789068683738

3

Watson, Lyall (2004) The whole hog: exploring the extraordinary potential of pigs. Smithsonian books Washington. ISBN 1-58834-216-6

5

Sanders, Violette (2000) Het varken als gezelschapsdier. Etiko Uitgevers Nieuw Vennep ISBN 9789052661582

6

Reimert, Inonge (2014) (Em)pathetic pigs? The impact of social interactions on welfare, health and productivity. PhD thesis, Wageningen University ISBN: 978-94-6173-996-4

7

Groot Bruinderink, G & Dekker, Jasja (2010) Wilde zwijnen. KNNV uitgeverij ISBN 9789050113281

8

Rutherford, K.M.D. et al. (2013) The welfare implications of large litter size in domestic pig I: biological factors. Animal Welfare 22; p. 199-218

9

van Dixhoorn, I. et al. (2011) Scheiden van dieren. Wageningen UR Livestock Research, rapport 428

10

van Nieuwamerongen, S.E. et al. (2014) Literatuuronderzoek naar groepshuisvesting van kraamzeugen en hun biggen, rapport 757, Wageningen UR, Livestock Research

11

FAWC (Farm Animal Welfare Council) (2009) Farm Animal Welfare in Great Britain: Past, Present and Future. Farm Animal Welfare Council: Millbank, London, UK

12

Douglas, C. et al.(2012). Environmental enrichment induces optimistic cognitive biases in pigs. Appl. Anim. Behav. Sci. 139, p. 65-73.

13

Diepens, R. (2016) Het grote kleine varkensboek. Natuurlijk op zuid ISBN 978-90-825135-0-9

14

Bracke, M.B.M. (2010) Zoelen van varkens en implicaties voor dierenwelzijn. Wageningen UR livestock research, rapport 381

15

EFSA (2007) Scientific Opinion of the Panel on Animal Health and Welfare on a request from Commission on the risks associated with tail biting in pigs and possible means to reduce the need for tail docking considering the different housing and husbandry systems. The EFSA Journal 611, p. 1-13

16

Bolhuis, J.E. et al. (2006) Effect of rearing and housing environment on behavior and performance of pigs with different coping characteristics. Appl. Anim. Behav. Sci. 101, p. 68-85

17

Geert van der Peet et al. (2016) Houden van varkens met een intacte staart. Invulling van stap 1 van de Verklaring van Dalfsen: demonstratieproject, praktijknetwerk en internationale samenwerking. Wageningen UR Livestock Research. Rapport 939

18

Sutherland M.A et al.(2013). Animal health and welfare issues facing organic production systems. Animals 3:1021-1035.

19

Aandoeningen bij varkens (2011) Afdeling duurzame landbouwontwikkeling, Vlaamse Overheid. Depotnummer D/2010/3241/391

20

CBS, 23-9-2016

21

Callens, Bénédicte (2015) Antimicrobial use and resistance in Belgian pig production, PhD thesis, Gent University

22

Aarnink, A. et al. (2014) Naar energieneutrale varkensstallen met luchtrecirculatie: de Enerlatiestal. Wageningen UR Livestock research; Livestock Research, Rapport 814

23

Wathes, C.M. et al. (2003) Ammonia concentrations and emissions in livestock production facilities: guidelines and limits in the USA and UK. Agricultural and Biosystems Engineering; Conference Proceedings and Presentations. Paper nr. 034112

24

Hultén, F. et al. (1995) A field study on group housing of lactating sows with special reference to sow health at weaning. Acta Veterinaria Scandinavica 36(2): p. 201-212.

25

Marchant, J.N. et al. (1996) Effects of dry sow housing conditions on muscle weight and bone strength. Animal Science 62(1): p. 105-113

26

Vandersmissen, T. et al. (2012) Doodgeboren biggen en uitval bij de biggen op het moderne varkensbedrijf. Brochure Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling

27

Aandachtspunten bij partusinductie (2012) Boerenbond, Management&Techniek; varkens. 8 juni 2012

28

Diepens, R. (2016) Het grote kleine varkensboek. Natuurlijk op zuid ISBN 978-90-825135-0-9

29

Langere levensduur zonder in te leveren (2011) Pig business; nr. 7

30

Aandoeningen bij varkens (2011) Afdeling duurzame landbouwontwikkeling, Vlaamse Overheid. Depotnummer D/2010/3241/391

32

Beek, J. Uitval van zeugen. Vakgroep Voortplanting, Verloskunde en Bedrijfsdiergeneeskunde. Faculteit Diergeneeskunde, Universiteit Gent.

33

Voortgangsrapportage 2016 van stuurgroep Actieplan Stalbranden 2012-2016, Bijlage

1 uit Evaluatie Actieplan Stalbranden 2012-2016,WU/IFV, rapport 1035

35

Diepens, R. (2016) Het grote kleine varkensboek. Natuurlijk op zuid ISBN 978-90-825135-0-9

36

Hogere bigvitaliteit in de Nederlandse zeugenhouderij, 5e voortgangsrapportage; 19 augustus 2015. Stuurgroep bigvitaliteit.

37

van Nieuwamerongen, S.E. et al. (2014) Literatuuronderzoek naar groepshuisvesting van kraamzeugen en hun biggen, Wageningen UR Livestock Research, Rapport 757